Een rondje rennen, we gaan ervoor naar het Buurserzand vandaag. Volgens buienradar regent het niet, maar motregen wordt door de radar niet opgepikt, zo blijkt. En ik heb pijnlijke knieën, maar toch lijkt rennen heel aantrekkelijk, na zo’n kerstvakantie met veel op je kont zitten en te veel eten en drinken en te weinig dingen die je graag had willen doen in de vakantie!
Om in Buurse te komen moeten we met de auto, althans, dat moet natuurlijk niet, maar gezien de motregen … afijn, autorijden is niet mijn favoriete bezigheid en zo lijkt het een nogal lullig rondje rennen te worden op een lullige laatste vakantiedag. Maar mijn knieën houden het precies vier keer 15 minuten vol en daar word ik best vrolijk van. Mijn lief hobbelt heel rustig naast me als ik tussen die kwartiertjes twee minuten wandel, nu en dan groeten we voorbijgangers en andere hardlopers en het waait niet te hard en de flarden motregen op mijn wangen troosten me voor het feit dat de vakantie op zijn eind loopt. Al met al lijkt het nog een aangename dag te worden.
Ik mijmer wat over werkperikelen, zeg af en toe iets onbenulligs tegen mijn lief en groet de voorbijgangers steeds enthousiaster. En dan zegt iemand, nee preciezer: een mán, zo één die vrouwen graag vertelt wat ze moeten doen, terwijl dat: 1) onnodig, 2) onvriendelijk en 3) zeer ongewenst is, maar dat terzijde, die man zegt dus, nadat ik zo vriendelijk was om ook deze onbekenden te begroeten alsof mijn leven ervan afhangt: “Je moet wel hardlopen, hoor”! En daar komen grommende antwoorden omhoog borrelen om de fijne miezer te overstemmen en ik heb er wat kracht voor nodig om die geluiden te onderdrukken. Dat lukt, in een fractie van een seconde kies ik ervoor om helemaal niet te reageren. Andere bromstemmen mengen zich in de discussie: nu ben ik behalve beledigd, ook nog eens niet ad rem genoeg. Want natuurlijk had ik hem met veel sarcasme willen toebijten: "Ga zelf eens lekker een uurtje rennen, dan zou je niet zo’n …(piep)… zijn, (piep)!" Natuurlijk kan ik dat niet zeggen, stel je voor dat ik volgende week een 10-minutengesprek met deze mensen heb, zouden ze me dan herkennen en zouden we dan nog een geslaagd gesprek over hun zorgenkind kunnen voeren? Als ik had gezegd wat ik wilde zeggen, is de kans groter dat ze me herkennen. En dat goede gesprek, dat kan ik in dat geval wel vergeten.
Nee, dan liever mijn leerlingen zelf, hun kan ik dit verhaal smakelijk vertellen, ze zullen er op zijn minst om grinniken, en ik kan aan hen vragen hoe zij zo’n opmerking van een vreemde voorbijganger zouden beantwoorden, om zo weer even een paar minuten ontspanning en afleiding van de lesstof te hebben, wat een genot. Ik verheug me inmiddels weer op de lessen van volgende week.
Dag kerstvakantie, hallo leerlingen!