muts
De aanstormende winter roept beelden op van verfrissende wandelingen. Zo af en toe loop ik daarbij langs scholen op tijden dat leerlingen die school net verlaten.
Dat is een aanrader: trotseer de overdreven waaghalserij op de weg, het vlak langs je heen crossen en het geschreeuw, om uit het kabaal flarden van gesprekken op te pikken en daar de ontbrekende delen bij te fantaseren
“En wie is je mentor dan?” “Mevrouw …”, die heeft een probleem te bespreken. Of: “En toen ben ik meteen naar meneer gegaan om (…)” de rest van de zin verwaait, maar er moet ongetwijfeld onrecht ongedaan gemaakt worden.
Dit waren de meiden. De jongens: “Nou, hij moet echt niet denken dat ik …”, of: “Die van (…vul een willekeurig vak in…), dat is wel zo’n bitch!”
Hou bij de wandeling wel je ogen strak op de stoeptegels gericht of doe alsof je ze dichtknijpt tegen zon of wind, want bij het kortst mogelijke oogcontact word je becommentarieerd, bespot of zelfs uitgescholden.
De meeste beschimpingen kun je negeren door te doen alsof ze niet aan jou gericht zijn - je verzint een andere wandelaar die zich op enkele meters afstand van jou bevindt, desnoods verbind je die verzonnen persoon aan een vage schim ergens aan de overkant van de straat - maar sommige opmerkingen vinden een plekje in je hoofd om daar een lange winterslaap te houden. Op een dag liep ik zomaar ergens naartoe, goed beschermd tegen de kou door een dikke winterjas en getooid met een beige, wollen, gebreid notabene (!) mutsje. “Hé, mooie muts! Hahaha!”, werd me vrolijk toegeroepen.
Jongeren houden niet van vreemde volwassenen. En als ik terugblik op mijn eigen jeugd - een beeld dat steeds onbereikbaarder lijkt te worden, maar dat ik dus aan mezelf verplicht ben regelmatig op te roepen - was dat voor mij niet anders.
Ook ik had de neiging om een in mijn ogen bemoeizieke blik te beantwoorden met een flinke dosis scheldwoorden. Je bent, als je mij zo onbevangen aankijkt, op zijn minst een trut - bitch kende ik nog niet, althans niet als scheldwoord (volgens de etymologiebank gebruikte Jan Cremer het woord bitch in 1988, maar toen was ik de pubertijd al voorbij) of als liefkozing (Arjen Lubach in een tweet dit jaar: hij had de favoriete snijplank van zijn bitch - wat ik opvat als koosnaampje, je weet maar nooit - verpest in de vaatwasser en gaf haar een nieuwe). Niet dat ik mijn mond vaak opentrok, daar was ik dan weer te timide voor, maar ik dacht er zeker aan om het wel te doen, heerlijk leek me dat!
Tegenwoordig ga ik los in de auto en moet werkelijk iedereen het ontgelden, maar gelukkig heb ik de auto niet vaak nodig. En als ik op straat een vreemde of vaag bekende soortgenoot tegenkom, voel ik me juist verplicht iets te zeggen, maar ben ik tegelijkertijd liefst tegendraads.
Dus als iemand me aankijkt, zeg ik braaf ‘hallo’, ‘hi’ of ‘goedemorgen’, en ik let goed op precies dát woord te kiezen wat de ander níet gebruikte, om toch nog een beetje rebels te zijn.
Die jongen van die mooie-mutsopmerking werd dan ook door mij verrast met een vriendelijk bedankje voor het compliment.